29 October 2025
Toen in 2019 Meta aankondigde een eigen digitale munt te lanceren, schoot de Europese Centrale Bank (ECB) in actie. Er moest snel een tegengewicht komen: de digitale euro. Ondertussen ligt het ontwerp van de Central Bank Digital Currency, kortweg de retail CBDC, op tafel. Binnen afzienbare tijd wil men pilootprojecten opstarten en intussen voeren nationale banken al marketingcampagnes. En dat terwijl de juridische basis nog niet eens rond is. De vaart waarmee dit project wordt doorgeduwd, staat in schril contrast met wat ontbreekt: een duidelijke maatschappelijke of economische noodzaak.
Op het eerste zicht lijkt het logisch: alles wordt digitaal, dus waarom ook niet de euro? Maar wie iets verder kijkt, merkt al snel dat deze digitale euro vooral een fausse bonne idée is.
Feit is dat onze betaalmarkt al grotendeels digitaal is. Consumenten beschikken vandaag over een brede waaier aan performante en gebruiksvriendelijke betaaloplossingen. Liefst 84% van de Belgen verkiezen digitale betalingen boven cash, en dat tot op heden zonder tussenkomst van de ECB. Private spelers hebben hun werk gedaan.
Kijk naar België: met ons nationale kaartschema, Bancontact, en een hele reeks performante bankapps beschikken we in ons land over een eigen, robuust betalingssysteem. Dezelfde situatie vinden we terug in andere landen. Het verklaart waarom wereldwijd nog geen enkel ontwikkeld land de stap naar een digitale retailmunt heeft gezet. Niet omdat men de technologie mist, wel omdat de toegevoegde waarde ontbreekt. Wanneer bestaande betaalsystemen goed functioneren is een digitale overheidsmunt eerder overbodig dan noodzakelijk. Waarom dan miljarden investeren in een nieuwe digitale munt waar niemand op zit te wachten?
De enige onderbouwde reden die overblijft is geopolitiek. Europa wil niet afhankelijk blijven van buitenlandse, veelal Amerikaanse netwerken voor essentiële financiële transacties. De huidige geopolitieke situatie die zich steeds meer vertaalt in economische blokvorming is daar niet vreemd aan. Dat is een legitieme zorg. Maar wie daaruit afleidt dat we dan ook een volledig nieuwe digitale euro nodig hebben, slaat de bal mis.
Initatieven zoals Wero, het nieuwe betaalsysteem ontwikkeld binnen het European Payments Initiative, tonen aan dat we in staat zijn een Europees alternatief te bouwen. Geen nieuwe parallelle overheidsinfrastructuur die tientallen miljarden euro’s kost, maar een schaalbaar en marktgedreven alternatief dat bankoverschrijvingen, kaartbetalingen en mobiele transacties in één interoperabel en gebruiksvriendelijk platform combineert. Wero is ontworpen om schaalbaar te zijn, competitief te blijven en de Europese betaalsoevereiniteit te versterken zonder dat de ECB zelf als aanbieder moet optreden.
Dankzij Wero kunnen Europese banken hun positie tegenover buitenlandse spelers versterken, terwijl klanten kunnen blijven rekenen op hun vertrouwde instellingen. Kortom: een marktgedreven standaard met een uitgesproken meerwaarde voor de Europese consument. Wie écht de Europese betaalsoevereiniteit wil versterken, kiest dus beter voor versterkte samenwerking tussen bestaande systemen en slimme wetgeving. Die aanpak laat ons veel beter toe om op een meer duurzame en snelle wijze onze autonomie te garanderen.
Opvallend is overigens dat de ECB zélf geen massale adoptie van de digitale euro verwacht. Een “beetje” gebruik zou volstaan. Maar is dat geen vreemde ambitie? Iedereen weet dat een betaalmiddel leeft bij gratie van schaal. Klanten en handelaars willen zekerheid dat een munt overal werkt. Waarom dan miljarden investeren in een systeem waarvan zelfs de initiatiefnemer zich afvraagt of het van de grond zal komen, terwijl er goedkopere, snellere en efficiëntere alternatieven bestaan?
Europa heeft echt geen nood aan technologische projecten zonder duidelijke probleemstelling. De digitale euro mag dan eigentijds klinken, het riskeert vooral een duur overheidsproject te worden waar niemand op zit te wachten. De weg vooruit is niet één megaproject, maar een slimme versnelling van wat al werkt.